Nederland trapte laatste decennia hardst op rem bij overheidsuitgaven.
Statistieken saai? Ja, dat kan wel eens zo zijn of lijken. Maar soms kan een tabelletje ook in één keer duidelijk maken hoe de werkelijkheid in het verleden in elkaar zat. Zo laat een tabel uit een in 2023 gepubliceerd boek glashelder zien dat Nederlandse kabinetten de afgelopen vier decennia harder ingrepen in de overheidsuitgaven dan regeringen in andere hoogontwikkelde economieën.
In zijn boek The Crisis of Democratic Capitalism (London 2023) toont Wolf zich zeer bezorgd over de toekomst. Hij acht het ‘democratisch kapitalisme’ meer en meer bedreigd door populistische en/of autocratische politici. Hij schildert waarom naar zijn smaak fors herstelwerk urgent is aan zowel de component kapitalisme (economie) als aan het onderdeel liberale democratie.
Zo noteert Wolf dat het kapitalisme in het Westen tegelijk met de eigen ontwikkeling ook tegenkrachten opriep. In de eerste plaats wijst hij op ontstaan en ontwikkeling van de vakbeweging. Daarnaast op partijen die uit die vakbeweging voortkwamen. Zo werd in het Verenigd Koninkrijk (VK) de Labour Party zelfs opgericht door de vakbeweging. In de Verenigde Staten (VS) kon de Democratic Party rekenen op steun van vakbonden. En in Nederland waren de vakbeweging en de in 1894 opgerichte Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP, begin 1946 opgegaan in de Partij van de Arbeid) loten aan dezelfde stam.
De opgeroepen tegenkrachten beïnvloedden op hun beurt de ontwikkeling van het kapitalisme. Dat was in de loop van de twintigste eeuw goed te zien doordat een steeds groter deel van het bruto binnenlands product (BBP) van Westerse landen werd uitgegeven via de overheid. De officiële definitie is ingewikkelder, maar dat BBP is heel kort gezegd het bedrag dat mensen in een land in een jaar met z’n allen voortbrengen aan producten en diensten.
Neem de eerste tabel. Die stelde Wolf voor zijn boek samen uit gegevens van de World Economic Database van het Internationale Monetaire Fonds (IMF). Hij is hier voor Historiek nagebouwd en in volgorde iets aangepast voor een Nederlandstalig publiek. De tabel laat mooi zien dat regeringen in hoogontwikkelde economieën in 1870 nog maar een klein deel van het BBP naar zich toetrokken om te verdelen. In Nederland ging het om nog slechts 9,1 procent van het BBP. Australië scoorde met 18,3 procent opvallend hoog voor die tijd.
Een paar kolommen verder staan de cijfers uit 1937 en zie: de Duitse overheid ging toen daar aan kop en had zich ontfermd over 34,1 procent van het BBP. Dat de begin 1933 aan de macht gekomen Adolf Hitler en zijn nazipartij zwaar inzetten op bewapening is daaraan uiteraard niet vreemd.
Te zien is verder dat na de Tweede Wereldoorlog overheden door de bank genomen een steeds groter deel van het BBP door hun handen lieten gaan. In Noord- en Noordwest-Europa had dat alles te maken met de opbouw van wat wel de sociale welvaartsstaat of verzorgingsstaat werd en wordt genoemd. Denk daarbij aan geld voor onderwijs, gezondheidszorg en uitkeringen bij onder meer werkloosheid en ouderdom. Na die van Zweden en België nam de Nederlandse overheid in 1980 met een beslag op ruim 55 procent van het BBP de derde plaats in onder de getoonde hoogontwikkelde economieën.
Daarna is te zien dat de groei van de overheidsuitgaven in alle opgevoerde landen sterk afzwakt. Na vier decennia stond Nederland in 2019 met overheidsuitgaven ter waarde van 41,3 procent van het BBP niet meer op plek drie, zoals in 1980, naar slechts op de zesde plaats.
In de jaren 1980-2019 vond in alle elf getoonde hoogontwikkelde economieën een forse correctie plaats. Dat kwam door wat (meestal door tegenstanders) het neoliberalisme werd en wordt genoemd, heel globaal samen te vatten als: meer markt, minder overheid.
Het overheidsbeslag op het BBP groeide in die krap veertig jaar in zes van deze elf landen veel trager. In vijf landen nam het zelfs af. Wat in het oog springt, is dat juist de goed ontwikkelde sociale welvaartsstaten Nederland en Zweden in die jaren het verst in de min schoten. En waar in deze elf hoogontwikkelde economieën alle overheden op de rem trapten bij de overheidsuitgaven gebeurde dat in Nederland het allerhardst (min 13,9 procentpunt). Logisch dus dat bezien over de hele eeuw 1913-2019 Nederland met het aandeel overheidsuitgaven in het BBP slechts reikte tot de zesde plaats in deze rij van elf landen.
Welke kabinetten stonden in die rem-decennia in Nederland aan het roer? En welke partijen bevolkten die kabinetten? Dat waren achtereenvolgens de kabinetten Van Agt I (1977-1981) tot en met III, Lubbers I tot en met III, Kok I en II, Balkenende I tot en met IV en Rutte I tot en met Rutte III (2017-2022). Het betrof een vrij breed politiek partijspectrum met twaalf keer CDA-deelname, elf keer VVD, zes keer D66, zes keer PvdA, twee keer ChristenUnie, één keer LPF (in Balkenende I, 2002-2003) en één keer PVV-gedoogsteun (voor Rutte I, 2010-2012).
Statistieken saai? Ja, dat kan wel eens zo zijn of lijken. Maar soms kan een tabelletje ook in één keer duidelijk maken hoe de werkelijkheid in het verleden in elkaar zat. Zo laat een tabel uit een in 2023 gepubliceerd boek glashelder zien dat Nederlandse kabinetten de afgelopen vier decennia harder ingrepen in de overheidsuitgaven dan regeringen in andere hoogontwikkelde economieën.
In zijn boek The Crisis of Democratic Capitalism (London 2023) toont Wolf zich zeer bezorgd over de toekomst. Hij acht het ‘democratisch kapitalisme’ meer en meer bedreigd door populistische en/of autocratische politici. Hij schildert waarom naar zijn smaak fors herstelwerk urgent is aan zowel de component kapitalisme (economie) als aan het onderdeel liberale democratie.
Zo noteert Wolf dat het kapitalisme in het Westen tegelijk met de eigen ontwikkeling ook tegenkrachten opriep. In de eerste plaats wijst hij op ontstaan en ontwikkeling van de vakbeweging. Daarnaast op partijen die uit die vakbeweging voortkwamen. Zo werd in het Verenigd Koninkrijk (VK) de Labour Party zelfs opgericht door de vakbeweging. In de Verenigde Staten (VS) kon de Democratic Party rekenen op steun van vakbonden. En in Nederland waren de vakbeweging en de in 1894 opgerichte Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP, begin 1946 opgegaan in de Partij van de Arbeid) loten aan dezelfde stam.
De opgeroepen tegenkrachten beïnvloedden op hun beurt de ontwikkeling van het kapitalisme. Dat was in de loop van de twintigste eeuw goed te zien doordat een steeds groter deel van het bruto binnenlands product (BBP) van Westerse landen werd uitgegeven via de overheid. De officiële definitie is ingewikkelder, maar dat BBP is heel kort gezegd het bedrag dat mensen in een land in een jaar met z’n allen voortbrengen aan producten en diensten.
Neem de eerste tabel. Die stelde Wolf voor zijn boek samen uit gegevens van de World Economic Database van het Internationale Monetaire Fonds (IMF). Hij is hier voor Historiek nagebouwd en in volgorde iets aangepast voor een Nederlandstalig publiek. De tabel laat mooi zien dat regeringen in hoogontwikkelde economieën in 1870 nog maar een klein deel van het BBP naar zich toetrokken om te verdelen. In Nederland ging het om nog slechts 9,1 procent van het BBP. Australië scoorde met 18,3 procent opvallend hoog voor die tijd.
Een paar kolommen verder staan de cijfers uit 1937 en zie: de Duitse overheid ging toen daar aan kop en had zich ontfermd over 34,1 procent van het BBP. Dat de begin 1933 aan de macht gekomen Adolf Hitler en zijn nazipartij zwaar inzetten op bewapening is daaraan uiteraard niet vreemd.
Te zien is verder dat na de Tweede Wereldoorlog overheden door de bank genomen een steeds groter deel van het BBP door hun handen lieten gaan. In Noord- en Noordwest-Europa had dat alles te maken met de opbouw van wat wel de sociale welvaartsstaat of verzorgingsstaat werd en wordt genoemd. Denk daarbij aan geld voor onderwijs, gezondheidszorg en uitkeringen bij onder meer werkloosheid en ouderdom. Na die van Zweden en België nam de Nederlandse overheid in 1980 met een beslag op ruim 55 procent van het BBP de derde plaats in onder de getoonde hoogontwikkelde economieën.
Daarna is te zien dat de groei van de overheidsuitgaven in alle opgevoerde landen sterk afzwakt. Na vier decennia stond Nederland in 2019 met overheidsuitgaven ter waarde van 41,3 procent van het BBP niet meer op plek drie, zoals in 1980, naar slechts op de zesde plaats.
In de jaren 1980-2019 vond in alle elf getoonde hoogontwikkelde economieën een forse correctie plaats. Dat kwam door wat (meestal door tegenstanders) het neoliberalisme werd en wordt genoemd, heel globaal samen te vatten als: meer markt, minder overheid.
Het overheidsbeslag op het BBP groeide in die krap veertig jaar in zes van deze elf landen veel trager. In vijf landen nam het zelfs af. Wat in het oog springt, is dat juist de goed ontwikkelde sociale welvaartsstaten Nederland en Zweden in die jaren het verst in de min schoten. En waar in deze elf hoogontwikkelde economieën alle overheden op de rem trapten bij de overheidsuitgaven gebeurde dat in Nederland het allerhardst (min 13,9 procentpunt). Logisch dus dat bezien over de hele eeuw 1913-2019 Nederland met het aandeel overheidsuitgaven in het BBP slechts reikte tot de zesde plaats in deze rij van elf landen.
Welke kabinetten stonden in die rem-decennia in Nederland aan het roer? En welke partijen bevolkten die kabinetten? Dat waren achtereenvolgens de kabinetten Van Agt I (1977-1981) tot en met III, Lubbers I tot en met III, Kok I en II, Balkenende I tot en met IV en Rutte I tot en met Rutte III (2017-2022). Het betrof een vrij breed politiek partijspectrum met twaalf keer CDA-deelname, elf keer VVD, zes keer D66, zes keer PvdA, twee keer ChristenUnie, één keer LPF (in Balkenende I, 2002-2003) en één keer PVV-gedoogsteun (voor Rutte I, 2010-2012).
Nederland trapte laatste decennia hardst op rem bij overheidsuitgaven.
Statistieken saai? Ja, dat kan wel eens zo zijn of lijken. Maar soms kan een tabelletje ook in één keer duidelijk maken hoe de werkelijkheid in het verleden in elkaar zat. Zo laat een tabel uit een in 2023 gepubliceerd boek glashelder zien dat Nederlandse kabinetten de afgelopen vier decennia harder ingrepen in de overheidsuitgaven dan regeringen in andere hoogontwikkelde economieën.
In zijn boek The Crisis of Democratic Capitalism (London 2023) toont Wolf zich zeer bezorgd over de toekomst. Hij acht het ‘democratisch kapitalisme’ meer en meer bedreigd door populistische en/of autocratische politici. Hij schildert waarom naar zijn smaak fors herstelwerk urgent is aan zowel de component kapitalisme (economie) als aan het onderdeel liberale democratie.
Zo noteert Wolf dat het kapitalisme in het Westen tegelijk met de eigen ontwikkeling ook tegenkrachten opriep. In de eerste plaats wijst hij op ontstaan en ontwikkeling van de vakbeweging. Daarnaast op partijen die uit die vakbeweging voortkwamen. Zo werd in het Verenigd Koninkrijk (VK) de Labour Party zelfs opgericht door de vakbeweging. In de Verenigde Staten (VS) kon de Democratic Party rekenen op steun van vakbonden. En in Nederland waren de vakbeweging en de in 1894 opgerichte Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP, begin 1946 opgegaan in de Partij van de Arbeid) loten aan dezelfde stam.
De opgeroepen tegenkrachten beïnvloedden op hun beurt de ontwikkeling van het kapitalisme. Dat was in de loop van de twintigste eeuw goed te zien doordat een steeds groter deel van het bruto binnenlands product (BBP) van Westerse landen werd uitgegeven via de overheid. De officiële definitie is ingewikkelder, maar dat BBP is heel kort gezegd het bedrag dat mensen in een land in een jaar met z’n allen voortbrengen aan producten en diensten.
Neem de eerste tabel. Die stelde Wolf voor zijn boek samen uit gegevens van de World Economic Database van het Internationale Monetaire Fonds (IMF). Hij is hier voor Historiek nagebouwd en in volgorde iets aangepast voor een Nederlandstalig publiek. De tabel laat mooi zien dat regeringen in hoogontwikkelde economieën in 1870 nog maar een klein deel van het BBP naar zich toetrokken om te verdelen. In Nederland ging het om nog slechts 9,1 procent van het BBP. Australië scoorde met 18,3 procent opvallend hoog voor die tijd.
Een paar kolommen verder staan de cijfers uit 1937 en zie: de Duitse overheid ging toen daar aan kop en had zich ontfermd over 34,1 procent van het BBP. Dat de begin 1933 aan de macht gekomen Adolf Hitler en zijn nazipartij zwaar inzetten op bewapening is daaraan uiteraard niet vreemd.
Te zien is verder dat na de Tweede Wereldoorlog overheden door de bank genomen een steeds groter deel van het BBP door hun handen lieten gaan. In Noord- en Noordwest-Europa had dat alles te maken met de opbouw van wat wel de sociale welvaartsstaat of verzorgingsstaat werd en wordt genoemd. Denk daarbij aan geld voor onderwijs, gezondheidszorg en uitkeringen bij onder meer werkloosheid en ouderdom. Na die van Zweden en België nam de Nederlandse overheid in 1980 met een beslag op ruim 55 procent van het BBP de derde plaats in onder de getoonde hoogontwikkelde economieën.
Daarna is te zien dat de groei van de overheidsuitgaven in alle opgevoerde landen sterk afzwakt. Na vier decennia stond Nederland in 2019 met overheidsuitgaven ter waarde van 41,3 procent van het BBP niet meer op plek drie, zoals in 1980, naar slechts op de zesde plaats.
In de jaren 1980-2019 vond in alle elf getoonde hoogontwikkelde economieën een forse correctie plaats. Dat kwam door wat (meestal door tegenstanders) het neoliberalisme werd en wordt genoemd, heel globaal samen te vatten als: meer markt, minder overheid.
Het overheidsbeslag op het BBP groeide in die krap veertig jaar in zes van deze elf landen veel trager. In vijf landen nam het zelfs af. Wat in het oog springt, is dat juist de goed ontwikkelde sociale welvaartsstaten Nederland en Zweden in die jaren het verst in de min schoten. En waar in deze elf hoogontwikkelde economieën alle overheden op de rem trapten bij de overheidsuitgaven gebeurde dat in Nederland het allerhardst (min 13,9 procentpunt). Logisch dus dat bezien over de hele eeuw 1913-2019 Nederland met het aandeel overheidsuitgaven in het BBP slechts reikte tot de zesde plaats in deze rij van elf landen.
Welke kabinetten stonden in die rem-decennia in Nederland aan het roer? En welke partijen bevolkten die kabinetten? Dat waren achtereenvolgens de kabinetten Van Agt I (1977-1981) tot en met III, Lubbers I tot en met III, Kok I en II, Balkenende I tot en met IV en Rutte I tot en met Rutte III (2017-2022). Het betrof een vrij breed politiek partijspectrum met twaalf keer CDA-deelname, elf keer VVD, zes keer D66, zes keer PvdA, twee keer ChristenUnie, één keer LPF (in Balkenende I, 2002-2003) en één keer PVV-gedoogsteun (voor Rutte I, 2010-2012).
·746 x bekeken